De bebakening van de Nieuwe Waterweg was in het begin zeer bescheiden. Op het Noorderhoofd stond vanaf 1866 een eenvoudig wit licht en vanaf 1876 een ijzeren opengewerkte, zeskantige toren met eveneens een wit licht. Op het Zuiderhoofd stond een rood havenlicht. Op de zuidelijke oever van de Nieuwe Waterweg, op het eiland De Beer, vormden twee houten lichtopstanden een lichtenlijn voor het “over den drempel naar binnen varen”.
De scheepvaart nam heel snel in omvang toe en daarmee steeg ook het aantal ongevallen en strandingen in de monding van de Nieuwe Waterweg. Het was noodzakelijk om de bebakening te verbeteren. In de jaren 1893-1894 werd daartoe een aantal nieuwe kustlichten geplaatst. Een hoge gietijzeren vuurtoren nabij het station van Hoek van Holland vormde samen met een kleiner licht aan de Berghaven een lichtenlijn voor de inkomende scheepvaart. Voor de schepen die vanuit het zuiden op Rotterdam aankoersten was lichtschip Maas het eerste verkenningspunt. Vervolgens gaf het havenlicht op het Noorderhoofd de richting aan naar de nieuwe lichtenlijn.
Het was nog niet voldoende. Een speciale commissie stelde in 1900 een aantal verbeteringen voor: Het rode licht van lichtschip Maas moest veranderen in een wit licht, dat veel beter zichbaar was. Het Noorderhoofd zou een bliksemlicht moeten krijgen, om zijn functie als verkenningslicht beter te kunnen vervullen en het lage licht aan de Berghaven zou moeten worden vervangen door een hoger licht.
Het hoge licht
Het hoge licht is een ronde gietijzeren toren met een hoogte van 26,5 meter. A.C. van Loo maakte het ontwerp. Aan ijzergieterij Penn & Bauduin uit Dordrecht werd de opdracht gegund voor het vervaardigen van de vele gietijzeren onderdelen en de assemblage hiervan. Op 14 februari 1894 werd het licht voor het eerst ontstoken. De toren had oorspronkelijk een vast wit licht, met een petroleumvlamlicht als lichtbron. Daarna zijn de optiek en de lichtbron diverse malen veranderd. Korte tijd heeft een bliksemlicht dienst gedaan, maar een groot deel van de tijd had de toren een vaste optiek met een groeponderbroken licht. In 1960 kwam er een draailicht van de derde grootte, met vijf panelen en een rode sector. Het was maar kort functioneel. Door de aanleg van de Maasvlakte in de jaren zestig was het licht te ver van de kust komen te liggen, waardoor het niet meer goed zichtbaar was. Op 18 februari 1974 is het licht daarom gedoofd.
De toren bleef ongebruikt achter op zijn plek aan de Willem Houtenstraat en dreigde na enige jaren gesloopt te worden. Een vijftienjarige jongen, René Vas geheten, vatte in 1981 het plan op om de vuurtoren op te knappen en er een museum van te maken. In 1983 werd zijn droom werkelijkheid.
Het lage licht
Het lage licht was in eerste instantie een achtkantige rode stenen toren, met een vast rood licht op een hoogte van 9 meter boven water. Het was in 1893 gebouwd naar een ontwerp van A.C. van Loo. Het licht is op 14 februari 1894 voor het eerst ontstoken. Het heeft maar kort dienst gedaan. In 1899 begon men met de bouw van een nieuwe toren, die een lichthoogte van 14,2 meter zou krijgen. Het was een gietijzeren toren, gebouwd door Penn & Bauduin uit Dordrecht, eveneens naar een ontwerp van A.C. van Loo. Op 15 augustus 1900 is het lichttoestel van de oude toren overgebracht naar de nieuwe. Op 31 december 1900 werd het voor het eerst ontstoken.
Het lage licht verhuist naar Rotterdam
In 1967 functioneerde de lichtenlijn niet meer naar behoren. De vaargeul was enigszins veranderd, waardoor het lage licht niet meer op de goede plek stond. Het lage licht is toen gedoofd en naast het vuurtorentje is een stellage gebouwd met daarop een aantal schijnwerpers, die het nieuwe lage licht vormden. De gietijzeren toren werd grijs geverfd, opdat hij niet langer de aandacht zou trekken. Het was een tijdelijke oplossing in afwachting van een nieuwe lichtenlijn van moderne betonnen vuurtorens, die in 1974 gereed kwam. In 1977 is het lage licht in tweeën gesplitst en op een dekschuit naar het Havenmuseum in Rotterdam gebracht.